donderdag 26 januari 2012

Kijk...sterren!




Daar staat een busje! Ja, nu wel! Mamma is gekomen! Eindelijk! Buiten op de stoep kun je goed zien wie er uit het busje stapt.
Wau, ze heeft twee tassen meegenomen vandaag. Nee, drie. De chauffeur haalt er nog een uit de bagageruimte!
Zal ik naar het hek rennen, naar haar toe ? Ach nee, ik kan toch nergens mee helpen. Alleen iemand met veel kracht kan die tassen helpen dragen. Mamma zal dan zeker zeggen: ‘Pas op dat je geen vlekken op mijn jurk maakt!’
Wat zal mijn lieve moeder voor ons meenemen vandaag? Kleurige kokada’s (cocostaartjes)? Mankaron? Pastechi? Er moet iets lekkers in een van die tassen zitten. Mamma gaat niet naar Punda zonder minstens één Mary Jane voor ons mee te nemen.
Kijk hoe ze naar haar toerennen. Gulzig als ze zijn. Heb ik het niet gezegd? Laat mamma toch de tassen op de grond zetten, no? Wie kan er nu tegen mijn broertjes en zusjes opboksen?
Ik heb helemaal geen haast. Als ik klaar ben, ga ik naar binnen. Kashu is wel lekker, maar je moet goed kijken hoe je het eet. Je moet je hals vooruit strekken zodat het sap niet op je kleren valt. Maar het mag ook niet op de grond lekken, dus je moet weten hoe je erin moet bijten. Anders moet je het buiten opeten. Wat een gedoe, toch?
Kijk naar ze! Ze stoppen hun hoofd bijna in de tassen. Ze willen niet echt helpen. Ze zoeken naar wat mamma heeft meegebracht. Ga opzij! Geef mamma een beetje ruimte! Zo kan ik niks zien.
Ze grabbelen niet meer. Het lijkt alsof ze ergens op wachten. Ja, mamma heeft iets in haar hand. Wat is dat? Ho, ik zie glanzend zilverpapier. Dat kan maar één ding zijn. Ja, het is echt zo. Het is chocola! Het is chocola! Mmmm. Denk aan me! Eet niet alles op! Laat wat voor me over! Nu alles doorslikken en naar binnen gaan, zodat ze mij niet vergeten!
 Au, ik kan niet slikken. Ik kan ook niet kuchen. Mamma zegt soms: ‘Handen omhoog!’ Maar nu helpt het niet. Wat kan ik doen? Laat me weer naar buiten gaan. Ik ben begonnen te zweten. Buiten is er meer lucht. Ziet niemand me? Help me! Help me toch?! Treuzel niet zo over die chocola. Hou op met praten! Kijk naar me!
Hé, wat is dit? Ik hoor geen stemmen meer... Maar ze praten toch? Mamma lacht toch smakelijk? Ik hoor ook geen radio meer. Auto’s passeren zonder geluid te maken... Kijk...! Sterren...! Lichtblauwe sterren, gele sterren, bijna wit. Ze bewegen langzaam door elkaar. Het is net alsof ze aan en uit gaan. Wat mooi... Ben ik de enige die ze ziet? Laat me weer naar binnen gaan.
Hé, nu zien ze me wel. Met hun ogen zo groot. Mamma...
Mamma springt overeind. Haar stoel klapt helemaal achterover. Ik ben gered.  Mamma zal me helpen. Ik ben er zeker van dat mamma me zal helpen.
Boem! Slaat mamma me op mijn rug? Ja, het is zij. Ik voel nog een klap, deze keer een hardere. Wat een opluchting... Een groot stuk kashu springt mijn keel uit. Ik kan weer ademhalen. Ik hoest en huil. Ik huil en hoest. Allebei tegelijk. Mamma heeft me gered...
Ik kijk naar mamma’s hand. Die me gered heeft. Daarin zit een stukje gevouwen zilverpapier. Of ik nog een stukje chocola wil? Nou en of! Geef me mijn ding!


MERLY AUGUSTA - CURSIST TRAINING FPI CURACAO

En mijn vader, die blijft ook




Ik ben al een tijdje wakker en luister naar het huis. Één van de deuren bonkt zachtjes in de deurpost. De wind speelt daar. Bonk, bonk, bonkebonk, bonk, bonk.  De wc wordt doorgetrokken en dan hoor ik de douche. Verderop in de keuken hoor ik  porselein rinkelen. Ik zucht. Mijn vader is aan het douchen en mijn moeder is in de keuken bezig. Alles is rustig.

De douche wordt dichtgedraaid. De deur van de badkamer piept open. Plakkende voetstappen in de gang. Hij droogt nooit zijn voeten af. Acht watervoetstappen in de gang en dan is hij bij zijn slaapkamer.
In de keuken klettert bestek op borden. Ze maakt zijn ontbijt klaar.

‘Klingeling, beng, pats’. Ik zit rechtop en voel mijn bloed pompen. Scherven in de keuken. Snel klakkende schoenen in de gang. Knisperend glas onder gladde zolen. Geschreeuw. Ik hoor een harde kletsende klap. Ik hou mijn adem in... Het gerinkel wordt hervat. En ik adem weer. Heel voorzichtig.

De voetstappen zijn buiten nu. Ik concentreer me en tel er achttien. De deur van de auto gaat open, dicht, dan een ronkende motor, een tikkende versnellingspook. Mijn vader rijdt weg. De kapotte uitlaat knalt nog na in de straat en dan is het stil.
                       
Zachte voetstappen in de gang, een klein maar kordaat klopje op mijn slaapkamerdeur. Mijn moeder. Ze doet open en stapt naar binnen. Ze houdt een theedoek tegen haar wang. Ze gaat op mijn bed zitten en streelt mijn haar. Ik kijk naar de theedoek, ik kijk naar haar en ik vraag:
   ‘ Vandaag, mam?’
Haar blik is leeg, heel even maar. Ik schrik ervan. Ze ziet het en geeft me een zoen op mijn voorhoofd. De theedoek kietelt mijn neus. En dan zegt ze zachtjes: ‘ Ja, meis, vandaag’.

De koffer is vol. Ik zit erbovenop maar krijg hem niet dicht. Ik wip op en neer om de deksel in het slot te krijgen. Ik ga staan en stort mijn achterwerk met geweld op de koffer. ‘Klak’. Zo, die zit dicht. Ik schuif de koffer onder mijn bed en kijk rond. Mijn kamer is gestript, mijn aanwezigheid is ingepakt en netjes opgeborgen in mijn koffer. Alleen de posters nog. Ik trek Sting van mijn deur, de ‘engelsman in New York’ wil ik wel meenemen, maar ik verander van gedachten als ik de deuk in de deur zie. ‘Laat maar’. Ik wil geen herinneringen meenemen. Niet zulke. En ik plak de hoffelijk buigende ex-police zanger terug op z’n plek.
   
De theedoek ligt op het bed. Ze is haar kleren aan het inpakken. We hebben de boekenkast in de kamer al ontmanteld en ik leerde wat van haar is, wat van hem. Ze hebben veel boeken samen. Er viel een boek met een klap op de grond, we schrokken allebei. Toen we elkaar aankeken, kreeg ik een knipoog van mijn moeder. Een knipoog van een blauw oog met daaronder een rauwe rode opgezwollen wang.

Hij is niet thuisgekomen voor de lunch. Dat hadden we ook niet verwacht, maar je weet het nooit. Ik zit met mijn moeder aan tafel tussen een puinhoop van dozen. Twee boterhammen met pindakaas en een glas melk. Mijn moeder speelt met haar boterham, hij ligt in duizend stukjes op haar bord zonder dat één van hen de weg naar haar mond heeft gevonden. Er rijdt een auto door de straat, we zitten stil en luisteren. Nee, hij is het niet, of toch? Ik loop naar het keukenraam en loer. Nee, niemand. 

Het huis is half naakt. Kasten staan als uitgehongerde  geraamten tegen de muur. En met elke doos verdwijnt een stuk van haar ziel. De dozen buiten op de porch bedekken haar naaktheid als een
lendendoek. Maar die wordt straks weggehaald. Door zwetende kerels.
En dan gaat alles in de vrachtwagen. Nou ja alles, bijna alles. De koelkast blijft, de eettafel ook en de bedden, het fornuis, de bank en de boekenkasten. En mijn vader, die blijft ook. 

ELODIE HELOISE
Schrijfster Deelname cursus FPI Curacao

Het verschil


een niet al te geliefde man
sloeg op een dag  
aan het vergelijken
zag niet het verschil
tussen wat er was en wat
nog moest komen kijken
hij raakte wel vaker
de draad kwijt
en sloeg wartaal uit
beledigingen vlogen als
warme bollen uit de pan
stil was het in
‘s lands vergaderzaal
bij de pers sloeg dat
als een bom
ze vroegen zich af
hoe ze erover moesten
schrijven



SAKOENTELA HOEBBA

Sradamunt



wat is er toch met mijn sradamunt
de boosdoener is de inflatie
dat bleek uit een financiële publicatie
geloof me het is geen stunt

velen vragen is er geen lichtpunt
anderen vinden het is sensatie
weinigen zeggen er is juist deflatie
ik bereik bijna mijn kookpunt

ik gil ik kom niet uit
ik heb maar een halfvolle pan
wordt uitgelachen, heel luid

want ze zijn in de ban
van de man die bij Staatsbesluit
tachtigduizend srada per maand aankan


SAKOENTELA HOEBBA

Je lever en hart zou ik niet beschadigen



Als ik een mes bij me had, had ik je ermee gestoken. Laat ik preciezer zijn: ik had een bot mes genomen en het millimeter na millimeter tussen je ribben gestoken. Ik zou het eruit trekken, dat mes, en dan nog een keer en nog een keer in je steken. Ik zou niet toestaan dat je het bewustzijn verloor. Hardhandig zou ik je door mekaar schudden. Opstaan en je schoppen tegen je dijen, alles zodat je wakker blijft. Ik zou tegen je praten ook, zin na zin zou ik uitspreken, vertellen wat ik met je zou doen en hoeveel pijn je zou lijden. Zoveel als ik ook had geleden. Je lever en hart zou ik niet beschadigen. Met je hart heb ik andere plannen. Niemand ziet aan mij dat ik dit denk. Ik, Candyda, Candy noemde jij me lang geleden. Langzaam kwam mijn naam over je lippen, als stroop zo zoet. Wanneer je schaamte voelde voor mijn pijn. Hier sta ik nu, leuk gekleed, likkend aan een ijsje. Ik lach vrolijk om een grapje dat ik niet eens heb gehoord. Ik doe moeite om niet op een plukje haar te bijten, pluimpje voor mijzelf. Wat een act. Om mij heen gezoem van liftdeuren. Gebabbel. Glinstering op openslaande glazen deuren. Honderden voetstappen. Gesmak van tongzoenende tieners. Gesprekken over alles en niets. Langsrijdende auto’s. Bromfietsen met kapotte knalpotten.
Wij zijn hier, maar daar, toen. Ik althans. Dan zie je me. Je verschiet van kleur. Ik hoop dat je blauw wordt, dan paarsgroen neigend naar zwart. Ik hoop dat je als een afdruk van licht bruingrijs in dit leven blijft. De grijzige zweem van pijnlijke plekken op mijn dijen en borsten is nooit verdwenen. Blauwe plekken, groene vlekken, gesprongen lippen, dichtgekoekte ogen. ‘Candy,’ zei je met warme lappen in je hand. Nu een oogverblindend halo om je hoofd. Engelachtig. De verliefde schone aan je zij kijkt alleen naar boven. Heeft zij je knokkels al gezien? Met twee stappen kan ik bij je zijn. In drie zinnen kan ik het haar uitleggen. Wijzen wie jij bent. Ik geloof niet in verandering. Zit je ongemakkelijk? Waarom hou jij je benen niet stil? Je herkent me toch? Hoe is het mogelijk, je doet alsof. Het kan ook niet anders. Voor de vierde keer haal jij je handen door het haar. Het is wat dunner geworden. Mijn vingers bewegen buiten mij om. Alsof ze tussen je stugge krullen blijven haken. Ze kennen die haren. Vingers weten niet wat dijen en borsten overkomt.

IRAIDA VAN DIJK - OOFT

maandag 16 januari 2012

Wel, wat ik wil zeggen



‘De bevolking in deze gemeenschappen beschikt over onvoldoende technische kennis en motivatie om zelfs de eenvoudigste energiesystemen te onderhouden,’ besloot ingenieur Nijhorst zijn relaas. Er klonk onderdrukt gemompel vanuit het publiek en Mariska keek om in de richting waar het geroezemoes vandaan kwam. Een groep mannen op de laatste rij schudden heftig met het hoofd en gebaarden naar de spreker. Ze spraken op gedempte toon. Mariska vestigde haar aandacht weer op het podium. De aanwezigen waren nu in de gelegenheid vragen te stellen.
‘Zijn er al fondsen geïdentificeerd voor dit energieproject?’ vroeg een collega-journalist van Radio ABC.
Terwijl de spreker zich klaarmaakte om antwoord te geven, werd Mariska’s aandacht weer getrokken naar de achterste rij van de zaal. De mannen waren nog steeds dringend aan het overleggen.
‘Er is een vraag hier,’ zei een van de heren luid. De dagvoorzitter keek met opgetrokken wenkbrauwen zijn richting uit.
‘We willen graag dat de vragenronde ordelijk verloopt, kunt u uw naam doorgeven in de microfoon en uw vraag concreet stellen?’ vroeg hij op dringende toon.
De zwarte man stond op en liep naar de microfoon die in het midden van het gangpad was geplaatst. ‘Goedemiddag, mijn naam is Johanny Adipi.’ Hij sprak beheerst en met een licht accent. ‘Wel, wat ik wil zeggen toch, is dat ik naar meneer Nijhorst heb geluisterd. Maar wat meneer Nijhorst zegt, toch, is niet waar.’
Enkele gasten maakten verbaasde geluiden. De spreker ging rustig verder. ‘Want kijk waar ik woon, er zijn mensen die wel willen helpen.’
‘Meneer uh, Adipi, wat is concreet uw vraag?’
‘Ja, dus nee, even, dat zeg ik toch, wij willen wel meehelpen als het gaat om de ontwikkeling van het dorp. Daarom wil ik weten toch, als het project doorgaat, of die mannen samen willen werken met ons van het dorp.’
Hij stond zelfverzekerd achter de microfoon en sprak met een rustige warme stem. Uit niets bleek dat hij zich daarnet nog had zitten ergeren aan de opmerking van de ingenieur. Hij was keurig gekleed in een donkere broek met wit hemd en alleen zijn groene pet en glimmende zwarte huid verraadden dat hij niet bij dit gezelschap hoorde. Nadat hij zijn vraag gesteld had, liep hij met vloeiende passen terug naar zijn zitplaats achter in de zaal. Mariska zag hoe zijn makkers hem de hand schudden en tevreden op de schouder klopten. De overige aanwezigen fronsten hun wenkbrauwen of hadden een toegeeflijke uitdrukking op hun gezicht. Vol verwachting vestigde Mariska haar aandacht op de spreker. Ze was benieuwd naar zijn reactie.
‘Dank u wel meneer, dan gaan we verder. Aan wie kan ik nog meer het woord geven?’
Mariska was sprakeloos. Meneer Adipi en zijn gezelschap schudden meewarig het hoofd. Het publiek werd een beetje onrustig maar niemand reageerde toen bleek dat de spreker niet op de vraag zou ingaan. De volgende vraagsteller stond al achter de microfoon.
‘Ingenieur Zuilen hier. Alvast mijn complimenten voor de glasheldere presentatie. U gaf aan dat de opwekkingscapaciteit van de centrale…’

NADISCHIA SEMMOH